Het prille begin
Hoeilander Felix Sohie (1841 – 1929) kan men beschouwen als de grondlegger van de druiventeelt onder glas. Op 16-17-jarige leeftijd volgde hij lessen in de tuinbouwschool in Vilvoorde waar hij een tuinbouwdiploma behaalde.
In de Vilvoordse tuinbouwschool was het mogelijk lessen te volgen over warme en koude culturen in serres en er bestond ook een hele collectie druivenvariëteiten.
Na zijn studies trad Felix Sohie in dienst van baron de Peuthy te Huldenberg; hier ontsprong de idee een eigen serrenbedrijf op te zetten. Want deze baron had een eigen muurserre waarin Felix als hovenier druiven teelde voor de adellijke familie.
In 1865 startte Felix met de bouw van zijn eerste serres te Hoeilaart, in 1866 telde het bedrijf reeds 11 serres en het groeide stelselmatig. Felix werd in zijn beroep bijgestaan door zijn broers Frans, Willem en Remy. Het bedrijf der Gebroeders Sohie werd er een met een 300-tal serres.
Om de oogst op een bedrijf te spreiden en de kwaliteit te verbeteren werden de serres verwarmd. Deze verwarming gebeurde aanvankelijk met strovuren, nadien door een verwarmingstelsel. Aan het einde der serre werd een fornuis gemetseld, rookkanalen liepen doorheen de serre om warmte af te geven.
De start van de druiventeelt was gegeven en in 1878 volgden de gebroeders Danhieux het voorbeeld van Felix Sohie, maar dan wel in naburige gemeente Overijse.
Druiventeelt in volle expansie
De bedrijven van deze pioniers zullen zich gaan uitbeiden tot familiale bedrijven en de rijke oogst zal anderen aansporen tot navolging.
Zo schitteren na enkele jaren duizenden serres op de heuvelruggen van de Brabantse gemeenten Hoeilaart, Overijse, Huldenberg, Duisburg (nu deelgemeente van Tervuren).
Hoeilaart wordt hier terecht het “ Glazen dorp genoemd. In de glorierijke jaren van de druiventeelt steeg het aantal druivenserres tot ongeveer 35000.
In de streek doken weldra grote bedrijven (100 tot 300 serres) op, waarvan enkele bekende eigenaars nog gekend zijn : Schimp, Charlier, Danhieux, Pay, Vandenputte, Dewaet, Brankaer,… Op zulke bedrijven werd met een hele ploeg gewerkt. Doorgaans werd er per 10 serres één werknemer geplaatst;
Door de grote toename van het aantal druiventelers kwam er ook steeds meer leveranciers van hout, glas, metaal, mest, stenen, steenkool. Bij de bouw van een druivenserre kwam ook heel wat metsel- en timmerwerk kijken.
Leveranciers
De afzet
Daar de Belgische druiven echte luxeproducten waren,konden ze rekenen op extra veel zorg en toewijding . Serristen wilden dat hun druiven mooi op de plaats van bestemming kwamen dus was de verpakking ervan een delicate aangelegenheid.
Het transport gebeurde soms te voet tot in Brussel, of tot aan het station van Groenendael zodat ze nadien per spoor tot in de markthalle raakte.
De stoomtram Overijse – Groenendael
Reeds in 1885 dienden de gemeente Overijse en Hoeilaart een aanvraag in bij de pas opgerichte Nationale Maatschappij der Buurtspoorwegen voor de aanleg van een tramlijn Brussel – Overijse.
In het jaar 1894 stoomt de lang verwachte tram van Overijse naar Groenendaal en het vervoer gaat nu op wieltjes.
Hallen der Voortbrengers
Onder impuls van Het syndikaat der druiventelers wordt in 1900 de “Hallen der voortbrengers” te Brussel opgericht.De verkoop was er o coöperatieve basis georganiseerd . Wanneer een serrist zijn druiven in de hallen wilde verkopenmoest hij eerst en vooral lid zijn.
Wanneer de druiven verkocht waren , was een bepaald percentage van de opbrengst bestemd voor de halen zelf, zodat onkosten en personeel vergoed konden worden.
De “Hallen der Voortbrengers “ stimuleert zeker de afzet; rond 1900 wordt 1 kg druiven verkocht tegen 3 BEF, zowat het dagloon van een mijnwerker.
Besturen der Brusselse Hallen der Voortbrengers
Primeurs worden in de Hallen der Voortbrengers (HP) Tentoongesteld (1953)
Groentenmarkt in het centrum van Overijse 1938
Later, in 1949, werd ook nog de overdekte markthalle in Hoeilaart in gebruik genomen.
Na de Eerste Wereldoorlog kwam er nog een belangrijke manier van verkoop bij, namelijk de verkoop aan druivenhandelaars of in serristentaal de “marchands “genoemd. Dit had voor de druiventeler het voordeel dat hij zich geen zorgen meer hoefde te maken over het inpakken. De druivenhandelaars kochten meestal een volledige serre druiven die ze eigenhandig of door hun personeel lieten oogsten. Met deze druivenhandelaars draaide de export snel op volle toeren; Groot-Brittannië als grootste afnemer, nadien Duitsland, Frankrijk, Nederland, Zweden en zelfs de Verenigde Staten.
Oprichting Serristengilde en haar voorlopers
1901
Van overheidswege werd de nationale Federatie der verenigde tuinbouwers opgericht, hierin zetelden afgevaardigden van de meeste tuinbouwsectoren
1908
Hogere tuinbouwraad opgericht door de minister van landbouw. Hierin zetelden 30 leden die de belangen van de verschillende tuinbousectoren vertegenwoordigden. De druivenstreek was hierin vertegenwoordigd door serris Jules Van Bever.
1894
Oprichting Syndikaat van Belgische druivenkwekers
Deze maatschappij had voornamelijk tot doel gezamenlijke aaankopen te doen van grondstoffen en het bevorderen van verkoop en afdwingen van politieke beslissingen.
25 Jaar “Syndicat des Viticulteurs Belges »
1927
Studiekring der Belgische Druivenkwekers
Het doel van deze vereniging was lezingen te houden, studiereizen te organiseren en voor ontspanning te zorgen in het zwoegende leven van de serrist.
Nationale Unie der Belgische Druivenkwekers
Haar actieterrein was voornamelijk de verdedigeng der sociale en economische belangen van de Serristen; ze organiseerde voordrachten, studiereizen voor de serristen en gaven fiscale raad. Wie zich aansloot, diende lidgeld te betalen in verhouding tot het aantal serren.
1928
Vanuit de Boerenbond wordt Verbond der druivenkwekers opgericht .Het programma van deze organisatie was verlenen van sociale en technische voorlichting en verdediging van de druiventelers was steeds prioritair.Ook werd er onderzoek gedaan en werden er proeven verricht i.v.m.bemesting, ziekte- en insectenbestrijding, verwarmingstechnieken, enz..
1954
Op 16 oktober verschijnen de statuten in het Belgisch Staatsblad van het Plaatselijk Propagandacomité Overijse ter bevordering van de afzet van Serreproducten.
1956
Vrije Serristenbeweging, ontstaan uit splitsing van de Nationale Unie der Druivenkwekers, een beroepsvereniging met meer liberaal getinte politiek, en een programma identiek aan dat van de Nationale Unie der Druivenkwekers.
1976
9 september is de startdag Groene Kring Druivenstreek in de Isca-zaal te Overijse. Het voornaamste doel was het herenigen der jongere druiventelers en landbouwers, en het streven naar modernere manieren van telen.
Een belangrijk facet van al deze verenigingen was het organiseren van grote druivententoostellingen met als doel promotie te maken voor de Belgische druif. Vanaf de jaren ’50 werden deze tentoonstellingen gekoppeld aan festiviteiten.
Ontvangst door Leopold III van een delegatie druiventelers
Op dinsdag 21 december 1937 ontvangt koning Leopold III een delegatie druiventelers, waaronder Florant Mat, Franz Smeets, Albert Honnorez (burgemeester Hoeilaart), Emile Denayer, Robert Schimp, Hyppolite Lauwers, Henri Debecker, Josse Guns, Leon Kyen, Van Hacter , Constantin Aerts. Een prachtige “corbeille” keurdruiven werd als geschenk voor de koning meegedragen. In het midden prijkte natuurlijk de Leopold III druiven omringd door trossen Muscat, Colman, Frankenthal en Royal.
Tentoonstellingen
Reeds na de tweede Wereldoorlog worden er druivententoonstellingen georganiseerd.
Nu zijn er nog jaarlijkse festiviteiten met druivententoonstellingen in de verschillende druivengemeenten.
- Rondom 15 augustus: Dorpsfeesten Duisburg
- Voorlaatste weekend augustus: Druivenfeesten Overijse
- Derde weekend september: Druivenfestival Hoeilaart
- Eerste weekend Oktober: Feesten Huldenberg
Tuinbouwscholen
De tweede helft van de 19e eeuw werd gekenmerkt door een toenemende interesse voor de wetenschappelijke beoefening van land en tuinbouw. Dorpsschoolmeesters en pastoors legden proefvelden aan, landbouwingenieurs brachten informatie over en ook het onderwijs in schoolverband kreeg nieuwe impulsen.
Bovendien waren in 1849 reeds tuinbouwscholen opgericht in Gent en Vilvoorde. Vooral deze laatste genoot in de druivenstreek bekendheid.
Provinciaal Tuinbouwcentrum Overijse
In 1964 besliste het provinciebestuur van Brabant een druivenbedrijf aan te kopen dat als demonstratie- en voorlichtingsbedrijf zou fungeren voor de telers. De kasruimte omvatte 18 druivenserres en een warenhuis. Oorspronkelijk werd het beheer toegewezen aan het station van Terhulpen, maar in 1973 werd het autonoom. In 1989 werd gestart met bouw van een nieuw warenhuis en administratief complex.
Wijnbedrijven in de Druivenstreek
De familie Paillet
Huisleverancier van miswijn bij Kardinaal Mercier en Kardinaal Van Roey gedurende Eerste en Tweede Wereldoorlog. Prosper Paillet zorgde dat de Katholieke eredienst tijdens de oorlogsjaren 1942-1945 niet zonder de noodzakelijke miswijn viel.
SV DE IJSE ISCA
Deze coöperatief werd op 9 november 1955 gesticht met als doel de markt te ontlasten van de overproductie tafeldruiven om die te verwerken tot sappen ,wijnen en schuimwijnen.
De Coöperatief had tien stichtende leden: Albert Michiels, Raymond Luppens, Jacques Forget, Clovis Six, Franz Smeets, Firmin Sombrijn, Nestor Lefever, Gaston Maeschaelck, René Charlier en René De Lange.
Serristen-coöperatief Serco
Werd gesticht te Hoeilaart op 3 november 1955 op initiatief van Kamiel Vandervaeren, de toenmalige voorzitter van de Unie der Druivenkwekers. Deze vennootschap had als doel de aan-en verkoop van alle benodigdheden voor serristen, verhuring van aparaten, alsmede het inrichten van diensten ten behoeve van de leden.
Vanaf 1956 startte Serco ook met aankoop van minderwaardige tafeldruiven tot verwerking naar wijnen en schuimwijnen.
In 1987 beslist een bijeengeroepen algemene vergadering de zaak te vereffenen.
Wijnkelders Soniën
Na het failliet verklaren van Isca in 1978 startte Wijnkelders Sonien met productie van streekwijnen en schuimwijn.
Crisissen in druiventeelt
In 1930 krijgt de druivenstreek een zware klap te verduren met de ziek wordende wereldeconomie. De verkoop mindert, de uitvoer daalt , doch de telers houden het hoofd boven water en door de vroeger gul verdiende centen kunnen de druiventelers standhouden tijdens de tweede wereldoorlog en de periode erna. Bewaking der hoge kwaliteit, hard werken, en het verwerken van mindere kwaliteit tot wijnen en schuimwijn hielpen daarbij.
In 1962 komt de Euromarkt tot stand, zuiderse druiven stromen ons land en ook naburige landen binnen en de verkoop daalt;
In 1973 en 1979 komen er energiecrisissen en de leefbaarheid van de bedrijven komt in gedrang. Door deze onzekere periode daalt ook de opvolging en stilaan beginnen er bedrijven te verdwijnen.
In 1970 waren er in de hele druivensteek nog 25.817 serres en 3.227 druiventelers.
In 1990 telde Overijse nog 2.717 serres.
Momenteel zijn er voor de hele druivenstreek nog een vijftiental beroepsdruiventelers aangevuld met nog heel wat telers in bijberoep, gepensioneerde telers en amateurtelers.
De laatste jaren bouwden verscheiden jongere telers moderne serres, warenhuizen genoemd, die klimaat- en computergestuurd zijn met een aangepast verwarmingssysteem.
Voordelen van een warenhuis: grote ruiten, minder warmteverlies, grote buffer, mogelijk volledige automatisering. En … weinig onderhoud tegenover de klassieke druivenserres
Klassieke serres: veel warmteverlies door kleine overlappende ruiten. De druiventeler moet steeds in omgeving blijven omwille van manuele verluchting. En de serres moeten om de 15-20 jaar gerenoveerd worden: glas afpakken, ruiten wassen, hout vervangen, roeden schilderen, glas terugplaatsen…